Tom van Nuenen, VN, 1-8-2018
De zomer is hier, maar er is weinig om vrolijk van te worden. Een alsmaar aanzwellende troep toeristen teistert de Europese stad, zoals ook de recente artikelenreeks van Eveline Rethmeier in VN laat zien. (ook te vinden op deze website!)

Intussen doen we er alles aan om ons maar niet te hoeven identificeren met de dominante manier waarop we steden, landen en culturen consumeren. Een tekenend voorbeeld is de Tegenlicht­-aflevering Reizen is het nieuwe roken. ‘We gaan met z’n allen de wereld in,’ begint de voice-over met een nauwelijks verhulde ironie, begeleid door een kolderiek melodietje. Ondertussen zien we een verzameling verkopers op de Vakantiebeurs die hun vakantieland in superlatieven aan een overwegend belegen publiek aanprijzen. Dit is hoe de toerist in onze verbeelding wordt vormgegeven.

Ondanks die verwijzing naar het ongedefinieerde ‘wij’, maken de beelden die we hier zien duidelijk dat het hier niet om ons, maar om iemand anders gaat. De kijker dient zich niet met deze karikatuur van de toerist te identificeren. De toerist, dat is de ander.

‘Overtoerisme’ is een pleonasme

‘Overtoerisme’ is het bijbehorende modewoord, dat dit jaar nog vaak over de tong zal gaan.

Een lelijk woord, en een pleonasme: overdaad is immers de enige keuze voor het op groei gefixeerde massatoerisme zoals dat vanaf de jaren zestig is opgetuigd. Wat ‘over’ wordt genoemd, is enkel het overdonderende succes van die industrie. ‘Overtoerisme’ heeft dan ook niet zozeer te maken met de daadwerkelijke hoeveelheid reizigers, maar meer met de gedupeerde lokale bevolking, die de laatste jaren steeds vaker tot antitoeristische actie overgaat.

Vorig jaar sneden leden van een Spaanse onafhankelijkheidsbeweging banden van toeristenbussen door in Barcelona. In Mallorca, Venetië en San Sébastian werden protesten georganiseerd. De voorzitter van Facebook-groep ‘Pretpark Amsterdam’ stelde een ‘Deltaplan voor om de overlast in de hoofdstad te perken. En Martin Kettle, columnist in The Guardian, deed er nog een schepje bovenop: hij verwees naar zoöloog Desmond Morris en noemde toeristen een ‘plaag op de planeet’.

Hoewel de ontmenselijking van de toerist tot nieuwe hoogtes gestegen is, is ze allesbehalve nieuw. Toeristen worden al eeuwenlang beschimpt als kuddes, drommen, of troepen – zo niet als lemmings, invasies of barbaren. Celebrity-dichter Lord Byron schreef aan het begin van de negentiende eeuw al hoe hij door toeristen werd omsingeld tijdens zijn tripje naar Venetië. Toen moest Thomas Cook, met zijn eerste all-inclusive reizen halverwege de negentiende eeuw, nog ten tonele verschijnen – laat staan de commerciële passagiersvliegtuigen die na de Tweede Wereldoorlog de lucht in gingen.

En ondertussen werd alsmaar meer gevloekt over die hersenloze consumenten van vooropgezette bezienswaardigheden, die impotente gelukzoekers die zichzelf verblijden met hun schaamteloos neppe ervaringen.

Maar wat er achter die minachting ligt, is niet het devies om thuis te blijven. Het is diep romantisch. Antropoloog Claude Lévi-Strauss schreef in 1955: ‘Ik zou geleefd willen hebben in de tijd van echte reizen, die in al hun pracht een spektakel te bieden hadden dat nog niet was bezoedeld, besmet en beschaamd.’

Cultureel criticus Paul Fussell rouwde om de ‘jonge, slimme en geletterde’ reisschrijvers van de vroege twintigste eeuw, wat hij als het ‘laatste tijdperk van de reis’ bestempelde. En popfilosoof Alain de Botton schreef over de combinatie van lusteloosheid en zelfhaat die hij ervaarde tijdens zijn eerste toeristische bezoekje aan Madrid, omdat hij nooit tot dezelfde ontdekkingen zou kunnen komen als de grote avonturiers die hem voorgingen.

Het is, in wezen, een verlangen om terug te gaan naar een tijd waarin reizen niet voor iedereen was weggelegd. Toen je nog een Carthaagse navigator kon zijn, of een renaissancekapitein, of een jonge aristocratische plezierreiziger tijdens de Grand Tour. Die romantische verlangens worden in toerismeliteratuur soms ‘imperialistische nostalgie’ genoemd: terugverlangen naar een wereld die je zelf aan het verzieken bent.

Symptoombestrijding van massatoerisme

Dat de best denkbare oplossing in het verleden ligt, verklaart waarom een toekomstvisie op het probleem totaal ontbreekt. Rethmeier verwijst naar de consultants van McKinsey & Company, die vooral een oplossing in spreiding van toerisme aanbevelen. Ook in de Tegenlicht-aflevering wordt die oplossing aangedragen. Er wordt gerept over wearables, predictive analytics, en real-time data, om het publiek een minder drukke kant op te sturen. En zelfs de World Tourism Organization spreekt over soortgelijke ‘beproefde methodes’ om toerisme beheersbaar te maken, zoals seizoensgebonden reizen meer te verspreiden, en toeristen aanmoedigen om meer te zien dan alleen het centrum.

Het is symptoombestrijding van de eerste orde, zoals Rethmeier ook al aangeeft. Het probleem wordt alleen maar voor ons uitgeschoven – of, erger nog, vergroot, doordat het totale aantal toeristen daarmee alleen maar verder toeneemt als ze door een land verdeeld worden. Bovendien ontkent het de klasseverschillen die inherent zijn aan verschillende vormen van toerisme. De schuldigen hier zijn de mensen die niet buiten de bouwvak reizen—kwestie van keuze, zeggen we. Zo bezien is reizen inderdaad het nieuwe roken: we hebben er decennialang kritiekloos onze vrije tijd in gedumpt, dan zien we dat het toch niet al te gezond is, en vervolgens worden zij die zich die wending niet kunnen veroorloven, zwartgemaakt.

Wie vooral garen spint bij dit verspreidingsadvies is iemand als Brian Chesky, CEO van Airbnb, die zijn afnemers de ‘authentic travel movement’ noemt. Ondanks de toenemende regulering op technologiebedrijven als Airbnb is die authenticiteitsbeweging booming. Airbnb heeft zo’n 4,5 miljoen advertenties en zit daarmee zelfs de hotelgigant Booking.com (5 miljoen) op de hielen.

Het is het soort toerisme dat gaat over meer ‘lokale ervaringen’ en bedoeld is voor de nobele achterneven en -nichten van de toerist: de reiziger. Reizigers verkiezen alles wat authentiek en slow en local is. Ze gaan voorbij de platgetreden paden; ze maken artistieke foto’s in plaats van dezelfde kiekjes van de Eiffeltoren. Wie ooit in de commons van een hostel heeft gezeten, kent de toon waarop dit sociale kapitaal over de toog gaat: ‘Oh, jij was in Laos? Ja leuk, maar je móet echt naar Myanmar!’

Toeristen zijn, kortom, hun eigen stigma gaan produceren. Ook dat is niet nieuw: in Hitchcocks To Catch a Thief (1955) zei Cary Grant al ‘De gidsen zeggen al: gedraag je niet als een toerist!’ In de sociologische literatuur hebben ze het dan over toeristische schaamte: de drang om vakantietrekpleisters te zien zoals het hoort, de juiste foto, het perfecte gesprek met de échte Italiaan—maar dan zonder lastiggevallen te worden door al die andere gelukzoekers. Niemand wil die stropoptoerist zijn waar we onszelf mee omringd achten.

 

Als het publiek niet meekijkt

Het kernprobleem dat onder die schaamte en angst ligt, is dat van authenticiteit. Modern toerisme is een collage van gefotoshopte plaatjes, namaaksouvenirs, en geïdealiseerde scenario’s—of het nou de tot perfectie gecureerde Instagram-pagina van je reizende nichtje is, de houten beeldjes van de straatverkoper, of de vijfsterrenbars in je Lonely Planet. Het is logisch om je af te vragen: wat is er nog ‘echt’?

Die vraag is lastig te beantwoorden, want op populaire vakantiebestemmingen worden tal van beelden geproduceerd die authenticiteit moeten uitdragen. Dit staat in de sociologie te boek als ‘staged authenticity’. Het concept komt van Dean MacCannell, die gebruik maakt van een dramaturgisch model van sociale interactie. MacCannell maakt onderscheid tussen de ‘front stage’ en de ‘back stage’. De eerste verwijst naar de plekken waar mensen rollen naar elkaar toe opvoeren (de ober en zijn gasten aan de restauranttafel), de tweede gaat over datgene wat er zich achter de schermen tussen mensen afspeelt, als het publiek niet meekijkt (de chefs tegen elkaar in de keuken).

Kijkend naar de toeristische context, wijst MacCannell op de ‘false back’: de interactie die zich voordoet als authentiek, maar die in wezen ter consumptie is opgezet. Die prachtige dans van de Ghanese dorpelingen – tot ze je achteraf de dvd proberen te verkopen. En dat is nou precies waar het voor reizigers om draait: een backstage-ervaring binnenhengelen voordatzij die er wonen doorhebben dat ze er een slaatje uit kunnen slaan. De grens van wat ‘echt’ is schuift daarmee steeds verder op naar achteren, naar dat nieuwe lokale barretje, dat onbekende festival, die ongerepte buitenwijk.

Die angst is ook de vruchtbare bodem waarop merken als Airbnb, met de slogan ‘live like a local’, hun domein bouwen. Het leidt tot een stoelendans voor reizigers die weigeren om in toeristische bussen te stappen, hun camera’s obstinaat in hun zakken laten zitten, enkel lokaal eten willen – hoe vies ook – en heimelijk de kaart op hun telefoon bekijken in plaats van rond te lopen met dat ultieme toeristische naamplankje, de uitvouwkaart.

Fussell noemt dit antitoerisme, en is weinig positief over die houding. Als antitoerist ben je niet als de avonturier van weleer, waarschuwt hij: je vertrekt dan niet vanuit een wens naar kennis, maar om een imago te cultiveren. Als andere toeristen je vragen naar waar je vandaan komt, zeg je niet ‘Amsterdam’, maar iets als ‘ik ben vaak in het buitenland’ of ‘dat is moeilijk te zeggen’. Zolang je je maar niet met ze hoeft te identificeren.

Deze nieuwe toeristen zijn van het soort dat, onder de vlag van authenticiteit en individualiteit, in alle gaten en kieren van de stad kruipt. Ze worden soms ‘kwaliteitstoeristen’ genoemd, want ze zijn vaak hogerpgeleid, komen in het laagseizoen, blijven langer, en komen niet alleen voor de hoogtepunten. Maar ze voeren een romantische en onmogelijke strijd. Voorspelbaarheid en berekenbaarheid zijn immers noodzakelijk om de massale menselijke verplaatsing van de 21e eeuw mogelijk te maken. We hebben allemaal die moderne infrastructuur van hotelketens, treintijden, vliegtuigmaatschappijen, restaurantstraatjes, en pinautomaten nodig.

Zowel schuldig als onschuldig

Het is de moderne infrastructuur, en de bijbehorende vluchtigheid en anonimiteit, die pessimistische sociologen als Zygmunt Bauman ertoe bracht om de consumptieve toeristische ervaring als metafoor te zien voor onze maatschappij. Bauman, die vorig jaar overleed, staat vooral bekend om zijn ideeën over ‘vloeibare moderniteit’. Onze maatschappij, beklemtoonde hij, wordt gekarakteriseerd door mobiliteit en flexibiliteit. Het is een maatschappij waarin we nooit ergens echt thuishoren, waarin goederen, informatie en volkeren voortdurend de grenzen over gaan. Van kortstondige relaties, nulurencontracten en houdbaarheidsdata, en van ‘living in the moment’ en een jachtig, door impulsen gedreven zucht naar nieuwe sensaties. De toerist, kortom, als centraal figuur.

Het is die centrale rol die wellicht verklaart waarom het juist toeristen zijn die door islamitische terroristen worden uitgekozen, van de Tunesische en Egyptische badplaatsen tot het Plaça de Catalunya. Na kinderen zijn toeristen immers zo ongeveer het meest onschuldig. Zodra ze worden aangevallen vindt er een opmerkelijke omkering plaats. Dezelfde mensen die toeristen doorgaans zo verafschuwen zijn nu de mensen die zich er het sterkst mee identificeren. Iedereen roept: ‘ik was daar vorige week!’ Iedereen weet: ik had het kunnen zijn. ‘Je suis Charlie’, zeggen we, maar wat we bedoelen is ‘ik ben die toevallige voetganger op straat’. Wij zijn het naar wie onze volksvertegenwoordigers verwijzen als ze zeggen dat de toeristen het ‘fundament van onze cultuur’ aantasten door winkelstraten en uitgaansdistricten aan te vallen.

De toerist legt, kortom, een centrale paradox in onze westerse identiteit bloot. We zijn zowel schuldig als onschuldig, we zijn allemaal ‘de toerist’ en niemand is er een. Die paradox levert een hele sleur aan ecologische, economische en culturele problemen op. En zolang we niet aan zelfidentificatie doen, gaan we die andere problemen ook niet oplossen. Toeristen zijn niet de vijand: ze zijn de verpersoonlijking van ons culturele zelfbedrog. We moeten stoppen met vingerwijzen, en toegeven dat we verantwoordelijk zijn voor de transformatie van de wereld in een warenhuis van ervaringen—ten goede of ten kwade.

Zolang we de toerist niet van diens stigma verlossen, is het enige alternatief dat we hebben die ‘nieuwe’ toerist. Een toerist die door technologie wordt geholpen om niet als zodanig herkend te worden. In de meeste geglobaliseerde steden herken je zo’n toerist, die met de huissleutels in de hand uit een Airbnb-appartement komt lopen, niet meer als zodanig—en die onduidelijkheid is precies wat er door deze diensten verkocht wordt. De nieuwe toerisme-industrie is doorspekt met zichzelf uitwissende technologie, om zo een zogenaamd authentiek, ‘direct’ contact tussen reizigers en hun omgeving te bereiken. Ze is net als de toerist, een industrie die geen industrie wil zijn. En dat directe contact tussen bezoekers en localsleidt vooralsnog vooral tot onbetaalbare appartementen in woonwijken, en tot een steeds moeilijker te reguleren sector.

Het beste moment van de Tegenlicht-aflevering is een interview met een negentienjarig meisje dat haar eerste grote reis gaat maken. Ze heeft haar tentje al ingepakt, praat over ‘vrij zijn’, en wil alleen over land reizen om uitstoot tegen te gaan. Aan het eind van het gesprek laat ze haar bamboe tandenborstel zien. ‘Dan hoef ik geen plastic te gebruiken’, zegt ze, waarna haar stem wordt weggedraaid en de camera een blik op haar spulletjes werpt—plastic bakjes, flesjes, lenzendoosje. Dit is de impliciete wij—niet die vorige generatie massatoeristen op de Vakantiebeurs. Dit meisje is de toekomst: de reiziger van het kleine verzet, die het liefst de eigen sporen uitwist. De toerist die geen toerist wil zijn.